De Beschouwingen over het Nieuwe Testament zijn een innerlijke voortzetting van de in de herfst van 1933 en in juni 1935 afgesloten Beschouwingen over het Oude Testament. Alleen daardoor is deze nieuwe uitgave gerechtvaardigd. Want er zijn tegenwoordig, naast de voordrachtencycli van Rudolf Steiner waarin ook veel dieper op het Nieuwe Testament wordt ingegaan dan op het Oude Testament, eigenlijk al veel waardevolle pennenvruchten van de hand van onze antroposofische vrienden over het Nieuwe Testament. De werken van Lic. Emil Bock, Dr. Hermann Beck en Dr. Friedrich Rittelmeyer vormen samen een dermate waardevolle en veelomvattende bijdrage voor een dieper begrip van de Evangeliën dat de schrijver zich serieus moest afvragen of een nieuwe, omvangrijkere arbeid over de Evangeliën eigenlijk wel nodig is.
Desalniettemin werd dit werk
door de lezers van de Beschouwingen over
het Oude Testament gewenst. Deze wens is alleen te verklaren doordat de
wijze waarop de Bijbelse thema’s in de voorafgaande beschouwingen werden
behandeld, ook voor het Nieuwe Testament wordt verwacht. De hierin gevolgde
werkwijze was dat waarheden en feiten van een concreet occultisme in de Bijbel
gevonden c.q. hervonden dienden te worden, zodat deze hele arbeid niet alleen
een commentaar op de Bijbel is, maar ook een bijdrage aan de verdieping en verbreding
van de kennis van de samenhang tussen de aardse en geestelijke wereld in het
verleden en het heden. Dit zal dan ook de opgave van deze beschouwingen zijn:
ze dienen aan de hand van de Evangeliën bepaalde geestelijke
samenhangen te behandelen, die dus niet alleen tot een begrip van de Evangeliën
bijdragen, maar ook tot die van het menselijk lot in het heden en in de toekomst.
Zoals het bij het werk aan het Oude Testament met name erom ging om aan de hand
van het Oude Testament op bepaalde realiteiten van de geestelijke wereld, het
karma en mysteriewezen te wijzen, zal het ook nu met name erom gaan om met
behulp van de Evangeliën op geestelijke realiteiten te wijzen. In de vorige
beschouwingen werd een poging gedaan een begrip te wekken voor de werkelijkheid
van het eugenetisch occultisme; hier dient in die zin een stapje verder te
worden gedaan. De bronnen waaruit geput zal worden zijn die van de antroposofie
van Rudolf Steiner en datgene wat de beoefening van de door Rudolf Steiner
aangewezen kennisweg de schrijver dezes heeft opgeleverd.
Evenals
bij het vorige werk worden ook hier de basiswerken en voordrachtcycli
over de Evangeliën van Rudolf Steiner als bekend verondersteld: de
weergave van datgene wat Rudolf Steiner heeft gegeven zal ook alleen daar
gebeuren waar een korte samenvatting onvermijdelijk is. Anderzijds zou het voor
de schrijver een groot genoegen zijn, wanneer kennis van de zeer waardevolle
werken van onze vrienden die de Christengemeenschap voorgaan voorhanden
zou zijn. De schrijver zelf heeft daaraan veel waardevolle aansporingen
te danken die zijn zienswijze meermaals verdiept heeft. Ook ademt in deze
werken een vrije geest die het tegendeel is van een bekrompen dogmatische
geest. Daarom juicht de schrijver het toe, wanneer het werk waarmee nu wordt
begonnen de lezer zou aansporen om zich te verdiepen in de uitgaven van de
vriendenkring die de Christengemeenschap voorgaat.
Juni 1935 Valentin Tomberg
Geen opmerkingen:
Een reactie posten