maandag 8 augustus 2022

VOORWOORD VAN DE SCHRIJVER


De Beschouwingen over het Nieuwe Testament  zijn een innerlijke voortzetting van de in de herfst van 1933 en in juni 1935 afgesloten Beschouwingen over het Oude Testament. Alleen daardoor is deze nieuwe uitgave gerechtvaardigd.  Want er zijn tegenwoordig, naast de voordrachtencycli van Rudolf Steiner waarin ook veel dieper op het Nieuwe Testament wordt ingegaan dan op het Oude Testament, eigenlijk al veel waardevolle pennenvruchten van de hand van onze antroposofische vrienden over het Nieuwe Testament. De werken van Lic. Emil Bock, Dr. Hermann Beck en Dr. Friedrich Rittelmeyer vormen samen een dermate waardevolle en veelomvattende bijdrage voor een dieper begrip van de Evangeliën dat de schrijver zich serieus moest afvragen of een nieuwe, omvangrijkere arbeid over de Evangeliën eigenlijk wel nodig is. 

             Desalniettemin werd dit werk door de lezers van de Beschouwingen over het Oude Testament gewenst. Deze wens is alleen te verklaren doordat de wijze waarop de Bijbelse thema’s in de voorafgaande beschouwingen werden behandeld, ook voor het Nieuwe Testament wordt verwacht. De hierin gevolgde werkwijze was dat waarheden en feiten van een concreet occultisme in de Bijbel gevonden c.q. hervonden dienden te worden, zodat deze hele arbeid niet alleen een commentaar op de Bijbel is, maar ook een bijdrage aan de verdieping en verbreding van de kennis van de samenhang tussen de aardse en geestelijke wereld in het verleden en het heden. Dit zal dan ook de opgave van deze beschouwingen zijn: ze dienen aan de hand van de Evangeliën bepaalde geestelijke samenhangen te behandelen, die dus niet alleen tot een begrip van de Evangeliën bijdragen, maar ook tot die van het menselijk lot in het heden en in de toekomst. Zoals het bij het werk aan het Oude Testament met name erom ging om aan de hand van het Oude Testament op bepaalde realiteiten van de geestelijke wereld, het karma en mysteriewezen te wijzen, zal het ook nu met name erom gaan om met behulp van de Evangeliën op geestelijke realiteiten te wijzen. In de vorige beschouwingen werd een poging gedaan een begrip te wekken voor de werkelijkheid van het eugenetisch occultisme; hier dient in die zin een stapje verder te worden gedaan. De bronnen waaruit geput zal worden zijn die van de antroposofie van Rudolf Steiner en datgene wat de beoefening van de door Rudolf Steiner aangewezen kennisweg de schrijver dezes heeft opgeleverd.

                Evenals bij het vorige werk worden ook hier de basiswerken en voordrachtcycli  over de Evangeliën van Rudolf Steiner als bekend verondersteld: de weergave van datgene wat Rudolf Steiner heeft gegeven zal ook alleen daar gebeuren waar een korte samenvatting onvermijdelijk is. Anderzijds zou het voor de schrijver een groot genoegen zijn, wanneer kennis van de zeer waardevolle werken  van onze vrienden die de Christengemeenschap voorgaan voorhanden zou zijn. De schrijver zelf heeft daaraan veel waardevolle  aansporingen te danken die zijn zienswijze meermaals verdiept heeft. Ook ademt in deze werken een vrije geest die het tegendeel is van een bekrompen dogmatische geest. Daarom juicht de schrijver het toe, wanneer het werk waarmee nu wordt begonnen de lezer zou aansporen om zich te verdiepen in de uitgaven van de vriendenkring die de Christengemeenschap voorgaat.

                Met een gevoel van dankbaarheid voor dit door anderen opgebracht werk, gepaard met diep respect voor het onderwerp van deze beschouwingen begint de schrijver nu aan de arbeid van de antroposofische beschouwingen over het Nieuwe Testament.

Juni 1935                                                                                                                                        Valentin Tomberg

Geen opmerkingen:

Een reactie posten