maandag 8 augustus 2022

XI. HET MYSTERIE VAN GOLGOTHA


1. Het ontstaan van de kosmos van liefde

In de voorafgaande twee beschouwingen werden de treden van de Passie behandeld als fundamentele principes en fasen van de christelijke inwijdingsweg. Nu zou het belangrijk zijn om het mysterie van Golgotha zelf als geestelijk-historische en kosmische gebeurtenis te beschouwen. Daarbij komt het wederom op de gebeurtenissen van de Passie aan, maar nu vanuit een andere invalshoek: niet langer als inwijdingsfasen, maar als de offerdaad van Christus Jezus in zijn geestelijk-kosmische draagwijdte. Want het mysterie van Golgotha is in zijn betekenis niet tot de metamorfosen van het menselijk bewustzijn beperkt, zoals die in de inwijding en ook in het karmisch verloop van de wereldgeschiedenis moeten gebeuren, maar het is een gebeurtenis die ook het aarde-organisme, het systeem van planetaire verhoudingen en de geestelijke hiërarchieën van goed en kwaad betreft. Het is een wereldaangelegenheid, en er is dus geen wezen of groep wezens in de wereld die het mysterie van Golgotha niets aan zou gaan. En het gaat alle wezens van de wereld in zoverre aan dat het de kiem van een nieuwe kosmos betekent. Want de kosmos zoals die is en zoals die door de Saturnus-, Zonne-, Maan- en Aardeontwikkeling tot aan het mysterie van Golgotha geworden is, is een kosmos van wijsheid die een kosmos van liefde dient te worden.

            De zin: de huidige kosmos van wijsheid dient tot een kosmos van liefde te worden, bevat een hele wereld aan occulte feiten. Maar in het middelpunt van al die feiten staat het mysterie van Golgotha. Want de overige feiten behoren ofwel tot de voorbereidingen ofwel tot de nawerkingen van het mysterie van Golgotha: dit echter is het beslissende feit. En het doel van deze beschouwing is om op te tekenen dat het dit is en in hoeverre het dit is.

            De tegenwoordige kosmos, zoals die zich van buiten af aan de zintuiglijke aanschouwing  voordoet kan als "bevroren wijsheid" worden beleefd. De grote morele impressie die men uit de totaliteit van de wereldorde verkrijgt, is in wezen die van een samenstel van ijskoude wijsheid. Onmetelijke massa's wijsheid hebben zich in de wereld uitgegoten, maar ze zijn daarin bevroren tot de Copernicaanse “machina coelestis" (hemels mechaniek).

            Wijsheid is overal in de wereld: de wereld is geheel en al doordrenkt met wijsheid. Daarvan getuigen iedere plant, ieder organisme, alle bewegingen van de hemellichamen – maar de wereld is star en koud en hol voor de ziel van de mens. De woorden van Nietzsche: "De wereld – een poort tot duizenden stomme en koude woestijnen" worden als waar ervaren door elke menselijke ziel die in de wereld niet alleen naar feiten en wetten, maar ook naar de ziel vraagt. Want de ziel openbaart zich niet in de wereld: de natuurwetten van de wereld getuigen van wonderbaarlijke wijsheid waar­tegenover het menselijke verstand zichzelf slechts als een dwerg, een klein wicht kan ervaren, maar de strakke lijnen van deze wetten vertonen de geestelijk-morele gestalte van de doodskist van de ziel.

            Deze doodskist is niet troebel – hij is doorzichtig als kristal, maar hij is star en stom. Tegelijkertijd legt hij echter getuigenis af van wat hem ontbeert. Want zoals de koelte van de warmte getuigenis aflegt en de verstarring van de beweging, zo ook spreekt de wereld-doodskist over de ziel. In deze zin "bevat" de kristallijne doodskist de ziel – en wijst met de middelen van zijn koude en starheid op de ziel zoals zij zou moeten zijn wanneer zij in de wereld zou leven: hij toont het beeld van de dode ziel.

            Zo ontstaat voor de ziel van de mens die met de ogen van de "morele impressie" de wereld beschouwt, de enorm belangrijke verbeelding van het sprookje van Sneeuwwitje: het kristallijne graf met de dode jonkvrouw, door dwergen behoed. Deze imaginatie is de uitdrukking van het feit dat het huidige universum een kosmos van wijsheid is, die de liefde ontbeert.

            Dit is het wezenlijke resultaat van de aanschouwing van de wereld van de buitenkant – zoals ze zich tussen geboorte en dood voor het bewustzijn aandient. Nu kan de mens de wereld echter ook van de andere kant, namelijk vanuit de binnenkant ervaren. Hij ervaart de binnenkant van de wereld ofwel op de weg van inwijding ofwel in de staat van bewustzijn tussen dood en nieuwe geboorte. In die  bewustzijnstoestand beleeft de mens de wereld niet meer als verstarde wijsheid, als uitdrukking van  wijsheid, maar hij beleeft zichzelf dan als ondergedompeld in de deinende zee van de stromende wijsheid zelf. Deze vloeiende, stromende wijsheid omgeeft de menselijke ziel in overmaat, zodat het er voor de ziel niet op aankomt – zoals in de aardse bewustzijnstoestand – zich tegenover de wijsheid te openen; veeleer komt het er daarbij op aan in deze zee van inhoudsvolle wijsheid in staat te zijn om zichzelf als ziel met zieleninhoud overeind te houden. Want de overmaat aan stromende inhoudelijkheid, waarin de ziel wordt ondergedompeld, dreigt de ziel als zonder inhoud en onbeduidend te doen schijnen. De omgeving van de ziel is zo vol van licht dat de ziel zichzelf alleen als een schaduw in die lichtende omgeving kan beleven. En de ziel zou werkelijk tot een schaduwbestaan veroordeeld zijn, als ze vanuit de aarde niet een kracht, een inhoud zou meebrengen die haar de mogelijkheid biedt om zichzelf niet te verliezen. Deze kracht is datgene wat ze op Aarde heeft geleerd en wat in de ziel tot liefdesvaardigheid wordt. De liefdesvaardigheid verkrijgt de ziel na de dood, als inhoud die de waarde heeft om naast de kosmische wijsheid te bestaan.

            Vroeger, met name in tijden die onmiddellijk aan het mysterie van Golgotha voorafgingen, was het zo dat de ziel na de dood daadwerkelijk steeds meer tot een schaduw werd. Het "schaduwrijk" van de Hellenen was een realiteit – maar niet in de zin dat dat rijk uit zichzelf donker was, maar in de zin dat de zielen van de doden tot het schaduwbestaan waren veroordeeld. Ze konden niets uit het aardse bestaan naar de geestelijke wereld meebrengen wat niet geringer zou zijn dan het wijsheidslicht van die wereld. Want het aardse leven kon slechts een weerspiegeling van de wijsheid van de geestelijke wereld geven: zodoende was datgene wat de ziel naar de geestelijke wereld zou kunnen meebrengen slechts een reflectie, een schaduw van die wereld. En de ziel die deze schaduw met zich meebracht kon zichzelf slechts als "schaduw van de schaduw" en als "schijn van de schijn"  beleven.

            Maar het lot van de ziel na de dood is sedert het mysterie van Golgotha veranderd. De menselijke ziel die sedert het mysterie van Golgotha door de poort van de dood de geestelijke wereld betreedt, kan van de Aarde naar de geestelijke wereld iets meebrengen wat geen reflectie of schaduw, maar integendeel iets wezenlijk-waardevols is dat in zich de kiem van een nieuwe wereldorde draagt. Want zoals de oude wereldorde, de orde van wijsheid zich uitdrukt in het feit dat gewichtmaat en getal in de wereld de overhand hebben, zo stroomt sedert het mysterie van Golgotha door de menselijke zielen een vierde element de wereldorde binnen, welk nieuwe element tegelijk de andere drie van de verstarring verlost en deze hun oorspronkelijke inhoud teruggeeft. Want de oorspronkelijke inhoud van gewicht, maat en getal was niet die van de zwaarte, de begrenzing en de kwantiteit: de hemelse oerbeelden van getal, maat en gewicht zijn anders dan hun aan de verstarring ten prooi gevallen uitdrukkingen binnen de lagere wereld.

            Wat tegenwoordig "gewicht" geworden is, was oorspronkelijk de kracht van de afdaling tot incarnatie, de offerkracht van de wezens. Maar het ware "gewicht" werd tijdens het eerste na-Atlantische cultuurtijdperk, het oud-Indische, "verraden": in het oude Indiërdom ontstond de hang naar "gewichtloosheid", d.w.z. het streven om de Aarde ontrouw te worden en zich van haar te bevrijden. Het karmisch gevolg van het feit dat het oude Indiërdom "zijn eerste liefde opgaf" (Openb. 2:4) was echter aldus dat het "gewicht" zijn inhoud als de "eerste liefde" verloor en binnen de invloedssfeer van Ahriman tot de "geest van de zwaarte" werd.

            Desgelijks ging ook de oorspronkelijke inhoud van het begrip maat niet om begrenzing of beperking, waar het tegenwoordig voor doorgaat, maar om de kracht van de vervulling van de geestelijke zending op aarde, de kracht van het geduld van de wezens. Betekende het "gewicht" oorspronkelijk de kracht van de afdaling in de verticale richting van de incarnatie, zo betekende "maat" de horizontale richting van de levensweg, waarop die verhouding van hemel en Aarde bereikt dient te worden, welke de opgave van de incarnatie op Aarde is. – Maar zoals het gewicht in zijn oorspronkelijke betekenis door het oude Indiërdom "verraden" en aan de Ahrimanisering werd prijsgegeven, zo werd gedurende het oud-Perzische cultuurtijdperk de "maat" verraden doordat het oude Perziërdom de zuivere weg die hen door de grote Zarathoestra gewezen werd, niet ten einde bewandelden, maar in een compromisverhouding tot het Turaniërdom traden. Het gevolg van dat compromis was echter dat de maat in het karma van de mensheid tot het principe van de begrenzing, de beperking werd, d.w.z. tot de "gevangenis waar de verleider u voor tien dagen in gooit." (Openb. 2:10).

            Ook het principe van het getal werd slechts tot hoeveelheid gereduceerd als gevolg van "verraad" dat aan de oorspronkelijke betekenis werd voltrokken. Dit gebeurde met name tijdens de Egyptisch-Chaldeeuwse cultuurperiode, waarin de oorspronkelijke betekenis van het getal als de kracht van de wezensaard van de onsterfelijke individualiteiten in haar tegendeel werd getrans­formeerd: in het aantal van de vergankelijke fysiek-lichamelijke eenheden. Het hemelse archetype, d.w.z. de waarheid van het getal is echter het feit dat er veel individualiteiten in de wereld zijn. En er zijn er veel van om die reden dat elk van hen een kwalitatieve betekenis voor de wereld heeft, die geen andere kan hebben. Zou één individualiteit ontbreken, dan zou het werk van de wereld onvoltooid zijn, zoals een symfonie onvolledig zou zijn als er één toon aan zou ontbreken.

            De uniciteit van elk individu en de immense waarde daarvan, juist vanwege die uniciteit – dit is de oorspronkelijke betekenis van het getal, zoals het in de hemelen bedoeld is. Maar het getal werd van het eeuwig-individuele op het lichamelijke toegepast; daardoor ontstond het materialisme  dat zich o.a. in het feit van de mummificering in het oude Egypte uitdrukte. De Apocalyps duidt het materialisme in zijn oorspronkelijke vorm aan als "de leer van de Nikolaïeten, die Ik haat" (Openb. 2:6-15). Deze "leer" is het karma van het "verraad" van het getal, zoals de "gevangenis" en de "verbeurdverklaring van de eerste liefde" karmische gevolgen zijn van het "verraad" aan de maat en het gewicht.

            Nu brengt echter iedere mensenziel die tijdens haar aardse leven – tenminste in haar voorstellingsleven – de Christusimpuls opgenomen heeft, iets naar de geestelijke wereld mee wat zich daarin omzet tot opstandingskrachten van getal, maat en gewicht zoals die oorspronkelijk waren. Door de Christusimpuls beleeft de ziel de opstanding van getal, maat en gewicht in eerste instantie in de geestelijke wereld. Maar vervolgens stroomt de kracht van deze belevenis met de volgende incarnatie het aardse bestaan binnen en wordt daar tot een werkzaam-kiemend begin van een nieuwe wereldorde, waar het uit gewicht, maat en aantal bestaande ijzige wijsheidsgraf van de ziel gesmolten zal zijn en de ziel in getal, maat en gewicht tot leven zal komen. Dan zal de menselijke ziel ook in de wereld van de natuur ervaren – zoals ze dat vandaag de dag in de geestelijke wereld, na de dood of op de weg van inwijding kan beleven – dat het ware "gewicht" bv. in de scène van de voetwassing bevat is; dat de ware "maat" bv. in de zin: "Niet zeven keer, maar zevenenzeventig keer dient u te vergeven" bevat is; en dat het ware "getal" bv. in de gelijkenis van het ene verloren schaap om wiens terugvinden er meer vreugde onder de engelen was dan over de andere negenennegentig, wordt uitgedrukt.

            Want het in het licht van de geesteswetenschap gelezen Evangelie bevat doorzielde begrippen van aantal, gewicht en maat. Deze begrippen worden tot ervaringen in de geestelijke wereld – en die ervaringen worden tot krachten waarmee een nieuwe wereld kan worden gebouwd: op basis van gewicht, maat en getal in hun nieuwtestamentische betekenis.

            Als het getal, de maat en het gewicht in de wereld bezield zullen zijn, dan is de nieuwe kosmos daar – de "kosmos van de liefde", die de stervende kosmos van wijsheid heeft op te volgen. De verwerkelijking van de toekomstige kosmos zal echter in fasen geschieden. Het Jupiter-bestaan, dat onmiddellijk op het Aarde-bestaan zal volgen, zal het stadium van de overwonnen "geest van de zwaarte", van de opstanding van het ware gewicht zijn. En het daarop volgende Venus-stadium zal de kosmische fase van de bezieling van alles van maat in de wereld zijn. Het Vulcanus-bestaan zal echter het stadium van de opstanding van het getal zijn, in haar ware betekenis van de gemeenschap van onsterfelijke individualiteiten.

 

2. De verlossing van het Luciferische

De wording van de kosmos van liefde heeft zijn oorsprong in het mysterie van Golgotha, dat de ontkieming van de nieuwe kosmos is. Zoals in de kiem het gehele toekomstige organisme al bevat is, zo bevat het mysterie van Golgotha de gehele toekomst van de wereld. Om deze reden placht Rudolf Steiner de volgende zin neer te zetten: het mysterie van Golgotha is de betekenis van de Aarde. De Aarde is echter de schouwplaats waarop de beslissende strijd tussen goed en kwaad van de wereld wordt uitgevochten.

            Nu gaat deze strijd ten eerste om een zeer specifiek veld. Dit veld omvat alles in de wereld waar Lucifer werkt, heeft gewerkt of kan werken. Want het veld van het Luciferische is dat gebied in de wereld hetwelk ofwel aan Ahriman ten prooi kan vallen ofwel door de hiërarchieën van het goede kan worden teruggewonnen. Dit veld bevat enerzijds delen van het rijk van de geestelijke hiërarchieën en anderzijds de rijken van de natuur; in het midden van dat veld staat echter de mensheid die het Luciferische in zich heeft opgenomen. Om deze reden ligt het zwaartepunt van het betwiste veld bij de mensheid; want zij bevindt zich temidden van het veld en is de schakel tussen de rijken van de natuur en de rijken van de hiërarchieën.

            Het komt in de strijd tussen goed en kwaad echter voorlopig met name op het veld van het Luciferische aan, om reden dat het Luciferische innerlijk tot de hiërarchieën van het goede en tot het ahrimanische niet alleen in tegenstelling staat, maar ook dat het zowel met de ene kant als met de andere iets gemeenschappelijk heeft en derhalve aan beide zijden hoop geeft dat het volledig overwonnen kan worden. Want Lucifer heeft met Ahriman de trots van de oppositie gemeen – en met de hiërarchieën van het goede heeft hij de liefde gemeen. Lucifer is in zijn essentie als Janus: met de ene kant van zijn wezen houdt hij van Christus, met de andere kant van zijn wezen is hij echter Ahriman toegewend. Deze instelling van Lucifer is echter de reden waarom beide kanten een kans hebben om het gehele veld van hun werkzaamheid voor zich te winnen: de geestelijke hiërarchieën hopen het voor de liefde te winnen en Ahriman "hoopt" het zijn machtsgebied in te lijven.

            In de onmiddellijk aan het mysterie van Golgotha voorafgaande periode was de situatie zodanig dat het gehele Luciferische veld reeds als een zekere prooi van Ahriman kon worden beschouwd. Dit zou met betrekking tot de mensheid in het jaar 666 na Christus hebben plaatsgevonden, doordat zich een soort "fantastische wijsheid" (een uitdrukking van Rudolf Steiner) uitgaande van Gondishapur, het geestelijk centrum van het Nieuw-Perzische rijk, over de gehele wereld zou hebben uitgebreid. Deze "fantastische wijsheid" zou in zoverre "fantastisch" zijn dat ze een verbinding van "ijzeren" logica met visionaire waarnemingen van fantasma’s zou zijn. Het zou daarbij niet alleen op menselijke fantasmagorie  aankomen, wat op zichzelf relatief onschuldig zou zijn, maar met name op imaginaties van Lucifer, die Ahriman een spookachtig bestaan zouden hebben verleend en die daarmee dus eigenlijk niet fantasieën, maar juist fantasma’s zouden zijn geweest.

            De "logica" die dan in verbinding met het mediamieke  visionisme zou zijn getreden, zou echter niet dat gedachteleven zijn geweest dat hoofd en hemel verbindt, maar een logica van de lagere, de stofwisselingsmens: een pragmatische logica van de wil zou daar opgekomen zijn, die – in verbinding met het visionisme – een macht zou hebben betekend die de mensheid niet zou hebben kunnen weerstaan. Want dan zou het feitelijk-menselijke, het hart, niet alleen volledig afgesloten en als "gevangen" geweest zijn, maar ook stom en machteloos: het zou geen gedachten hebben gehad om zich te kennen te geven, en geen invloed op de wil om daden te volbrengen.

            Het net van de visioenen en de wilslogica zouden het hart volledig van de geestelijke wereld hebben afgesnoerd, zodat het had moeten verdorren en zijn bestaansgebied aan Ahriman had moeten overlaten.

            Onder de eigenaardigheden van die "fantastische wijsheid" zou het feit begrepen zijn dat er geen algemene, voor heel de mensheid geldende waarheid geweest zou zijn: in plaats daarvan zouden "geografische", "op het bloed gestoelde" "waarheden" gegolden hebben die niet in de hemelen, maar in de bodem en in het bloed hun oorsprong zouden hebben gehad. Dan zou er een zekere "logica" en een zeker "wereldbeeld" op bv. Amerikaanse bodem en een andere "logica" en een ander "wereldbeeld" op Oost-Europese bodem geweest zijn. En er zouden bij een door het bloed met elkaar verbonden groep mensen andere visies uit het bloed opstijgen dan bij een andere. Verschillende "goden" en "demonen" zouden zich, uit de bloedsnevelen opstijgend, aan verschillende groepen mensen gemanifesteerd en de leiding van die groepen met orakelachtig gezag op zich genomen hebben. Men zou dan van het "ontwaken" van de goden en voorouders uit het verleden gesproken hebben en men zou de leiding door die "goden" en "voorouders" met onvoorwaardelijke gehoorzaamheid gevolgd hebben.

            Nu zijn deze dingen echter niet gebeurd – hoe dan ook traden zij slechts gedeeltelijk en in afgestompte en afgezwakte vorm op. En de reden dat het niet gebeuren kon, lag in die gebeurtenis waarbij het heilige bloed op de geheiligde aardbodem stroomde. Doordat bij het mysterie van Golgotha het bloed van Christus Jezus op de aardbodem stroomde, werd in het bloed van de mensen en in de grond van de Aarde een kracht ingeplant, die het demonische van het bloed en de knechtende invloed van de onderaardse sferen die door de grond heen werken, tegengaat. En wel bestaat deze werking hieruit dat het bloed in de mens niet alleen drager van de subjectieve illusies van de demonennevel is, maar ook van de objectieve gewetensimpuls. Bovendien bestaat deze werking ook uit het feit dat de bodem niet alleen knechtend werkt, maar ook van het verlangen en de hoop van de natuur op bevrijding door de mens spreekt. Het menselijk bloed verkreeg daardoor het vermogen om de moreel-geestelijke waarheid zo te weerspiegelen als in de natuur het water de lucht kan weerspiegelen; de aardbodem verkreeg echter als het ware "bloed", d.w.z. het vermogen om "met ieder schepsel te zuchten".

            Dit mysterie van de Christuswerking op bloed en bodem wordt in het Johannesevangelie met de volgende zinnen aangeduid: "Maar een van de soldaten doorstak Zijn zijde met een speer, en meteen stroomde er bloed en water uit. En hij die het gezien heeft, getuigt ervan en zijn getuigenis is waar; hij weet dat hij de waarheid spreekt, opdat gij gelooft." (Joh. 19:34-35).

            Deze werking op bloed en bodem betekent echter voor de mensheid het scheppen van het evenwicht ook op deze gebieden en daardoor het scheppen van de vrijheid: het hangt nu van de mens zelf af of hij zich aan de verslavende werking van de bodem en de fantasma’s bewerkstelligende invloed van het bloed wil overgeven, of dat hij de gehele Aarde als het slachtoffer van de menselijke zondeval wil beschouwen en het bloed tot drager van het geweten wil maken. De "fantastische wijsheid" van Gondishapur heeft nu geen macht meer om de mensheid eenvoudig met dwingend geweld te overspoelen: ze treedt alleen daar – en in zoverre gedeeltelijk – op waar de mensen zelf voor haar kiezen.

            Niet alleen de schepping van het evenwicht – en daardoor ook van de menselijke vrijheid – is het gevolg van het mysterie van Golgotha, maar ook het begin van het geleidelijk terugwinnen van het gehele Luciferische veld. Want de geest die dit veld uit het domein van de hiërarchieën van het goede had losgemaakt – diezelfde geest ervoer door het mysterie van Golgotha een innerlijke ommekeer. Deze innerlijke bekering betrof echter aanvankelijk alleen Lucifer zelf, niet echter bv. het in het innerlijk van de mens werkend Luciferische. Dit laatste werkt in de oude betekenis verder en moet door de mens zelf worden getransformeerd. Maar de vorst van de Luciferische scharen is als gevolg van het mysterie van Golgotha van gedachten veranderd. Deze bekering gebeurde in hem doordat het aanschouwen van de kruisiging op Golgotha hem met het besef doorboorde dat hij het eigenlijk had moeten zijn die dat lijden had moeten ervaren. Nu werd dit echter door een ander ervaren in plaats van door hem.

            Doorboord door die pijn ontstond vanaf dat uur in Lucifer een grenzeloos verlangen naar lijden en vernedering. Voor de trotse geest, de stralende geest van eigen schoonheid, was er sindsdien niets meer gehaat dan de wierook der bewondering voor zijn wezen – het verzengt hem als vuur – en niets meer wenselijk dan de kennis van zijn onrecht en de vernedering van zijn geesten – dit werkt als balsem die zijn pijn verlicht. En vervuld werd hij door de gepassioneerde hoop, eens in de kosmos een martelaarschap te kunnen ervaren wat aan het martelaarschap van de Andere gelijkwaardig zou zijn.

            Deze hoop van Lucifer weerspiegelde zich in de wereldgeschiedenis doordat in de eerste eeuwen na het mysterie van Golgotha onder de mensen een enthousiasme voor het martelaarschap veel deining veroorzaakte – een stroming van niet alleen de bereidheid tot het martelaarschap, maar vooral een weemoedig zoeken van het martelaarschap greep destijds grote delen van de mensheid van de eerste christelijke eeuwen. Achter dit streven stond het verlangen om te lijden zoals Hij geleden had – en achter dit verlangen stond de figuur van Lucifer met zijn hoop op een martelaarschap dat Zijn martelaarschap zou evenaren. Want de geest van zelfbewuste schoonheid had beseft dat de ware en opperste schoonheid in het offer ligt en dat alle schoonheid die zichzelf blijft cultiveren nadat ze de Rechtvaardige Gods lijden had gezien, in waarheid lelijkheid is.

            Deze innerlijke bekering van Lucifer vormde het begin van het terugwinnen van het gehele Luciferisch veld voor het werk van het goede en daarmee ook de bezegeling van de toekomstige lotsbestemming van Ahriman, de "vorst van deze wereld".

 

3. De overwinning op het Ahrimanische

De "hoop" (of liever gezegd, de berekening omdat Ahriman eigenlijk geen zielenleven heeft) van Ahriman bestond vóór het mysterie van Golgotha erin dat hij het gehele Luciferisch veld karmisch zou  "erven". Want al het Luciferische leidt, wanneer het tot een zekere mate van consequentheid wordt  doorgevoerd, noodzakelijkerwijs tot het ahrimanische. De haat van het Luciferische met betrekking tot het Ahrimanische is in wezen de haat tegenover de eigen karmische toekomst. Nu is zo'n haat echter een van de sterkste bindingen. Dit geldt niet alleen voor geestelijke wezens, maar ook voor de mensheid en haar volkeren op Aarde. Ook op Aarde worden die mensen en groepen van mensen het meest gehaat die de karmische toekomst van de anderen zichtbaar maken.

            En deze binding wordt steeds nauwer en nauwer totdat het Luciferische in het gebied van Ahriman glijdt en door hem wordt verslonden. Het verslinden van alles wat luciferisch is en geworden is zou echter niet alleen de vervulling van het plan van Ahriman zijn, maar ook de vervulling van datgene waarnaar de drang van zijn wezensaard verlangt. Want Ahriman zou alleen een soort geestelijke machine zijn als hij niet het proces van het voortdurend verslinden van wezens en krachten als een soort substituut voor het ontbrekende zielenleven zou hebben. Dat Ahriman überhaupt een soort van ervaring kan hebben – om de leegte van zijn innerlijk in te vullen – dankt hij aan de mogelijkheid om die verslindende werkzaamheid uit te oefenen.

            Nu is echter aan deze werkzaamheid van Ahriman door het feit van de innerlijke bekering van Lucifer niet alleen een grens gesteld, maar daarmee is ook het proces begonnen van het verkleinen van de grenzen van het gebied waarbinnen Ahriman het verslinden kan uitoefenen. Want er sluiten zich steeds nieuwe Luciferische wezens bij het standpunt van Lucifer aan en verkleinen daarmee de werkingssfeer van Ahriman. Aldus is het een feit dat, kosmisch gezien, Ahriman in principe reeds overwonnen is.

            Maar anders is het vanuit het aardse gezichtspunt. Daar ligt de beslissing niet bij de Luciferische geesten maar bij de mensen, van wier vrijheid het nu afhangt of ook in het aardse (d.w.z. het fysiek-elementaire) gebied Ahriman overwonnen zal worden.

            Maar de overwinning op Ahriman kan niet geschieden op de weg dat het ahrimanische bestreden wordt; en ook niet op de weg dat men ernaar streeft om het innerlijk om te vormen. Het ahrimanische kan noch met geweld bedwongen, noch innerlijk getransformeerd worden. Tegenover het ahrimanische komt het erop aan dat mensen het als zodanig onderkennen en het niet vrezen. De moedig kennende blik is de spies die Ahriman in de uiterlijke wereld onder controle houdt, en de moed der zelfkennis is de kracht die de ahrimanische dubbelganger in het menselijk onderbewustzijn machteloos maakt. Want het gaat er tegenover Ahriman met name om dat hem geen macht over de ziel wordt verleend en dat al zijn aanvallen op de dapper-compromisloze houding van – met het wapen van de kennis uitgeruste – mensen falen. Onverstoorbaarheid, rotsvaste standvastigheid – dat is waar het tegenover het Ahrimanische om gaat, niet echter aanvallen of te willen ontsnappen. Want het Ahrimanische is machteloos, wanneer het de mens door vrees of omkoping niet kan beïnvloeden.

            In deze situatie van machteloosheid ontvangt het Ahrimanische geen voedsel en verdwijnt het uit dat gebied waarin het geen macht kan uitoefenen. Ahriman wordt overwonnen doordat hem geen voedsel geboden wordt. Zijn macht ziet er in de wereld overmachtig, enorm groot uit: maar het is slechts een illusie om de wezens te kopen of af te schrikken. Het is een objectieve illusie, d.w.z. een uit werkelijke uiterlijke verschijnselen samengestelde illusie, die zich echter onmiddellijk als zodanig bewijst, wanneer ze op kennismoed en onkreukbaarheid (compromisloosheid – want ieder compromis is een gevolg van omkoping) stoot.

            Dit heeft zich als kosmisch ervaringsfeit bewezen bij die geestelijke gebeurtenis welke tot het mysterie van Golgotha behoort en die in de overlevering als de "nedervaart van Christus Jezus ter helle" aangeduid wordt. Want zoals het lijden aan het kruis de innerlijke bekering van Lucifer ten gevolge had, zo had de aard van het sterven van Christus Jezus de openbaarmaking van het geheim van Ahriman tot gevolg. Er gebeurde als het ware een ontmaskering, een demasqué van de macht van Ahriman voor de geestelijke wereld en voor de mensen die in een juiste verhouding tot de geestelijke wereld staan.

            Dit geschiedde daardoor dat Christus Jezus anders stierf dan de mensen gewoonlijk sterven. Want als een mens sterft dan heeft hij voor zich – gedurende ongeveer drie dagen – het tableau van zijn leven. Dat beschouwt hij in die periode, en het ontneemt aan zijn blik de afgrond: het rijk van Ahriman in de ondergrondse sferen. Zoals de mens vóór zijn geboorte door de goddelijke goedheid ervoor behoed wordt het Luciferische rijk te zien, zo wordt hij door dezelfde goddelijke goedheid ervoor behoed om op het moment van de dood het rijk van Ahriman te zien. En zoals vóór de geboorte de verleiding van Lucifer om in de geestelijke wereld te blijven daardoor van de mens afgehouden wordt dat hij het karmisch tableau van zijn aanstaande leven voor zich heeft, zo wordt de ziel voor de consternatie en verwarring behoed die de aanschouwing van het ahrimanische rijk zou oproepen, doordat het tableau van het verstreken leven als een gordijn voor de ziel wordt geplaatst.

            Nu gebeurde er echter bij de dood van Christus Jezus dat Hij van de aanschouwing van het tableau afzag: Hij gaf het aan de mensheid en het werd tot de inhoud van datgene wat de discipelen zich later in het licht van de Pinkstervlammen "herinnerden". Het was ook datgene wat de schrijvers van de Evangeliën van verschillende kanten aanschouwden – op basis van dit aanschouwen schreven ze de evangelieberichten.

            Het gewoonlijke levenstableau wordt door de mens die het aanschouwd heeft aan de goden – de engelen, aartsengelen, Archai – overgedragen; het levenstableau van Christus Jezus werd echter niet aan de goden maar aan de mensheid – eerst aan de "apostelen", de "dienaren en getuigen van het Woord" en de "ingewijden" – overgedragen. Het werd sindsdien tot karmisch gemeenschappelijk bezit van de mensheid: het is het ongeschreven "Vijfde Evangelie" dat in de aura van de Aarde "geschreven staat". Maar eens – en dit zal op de dag van de dood van de Aarde geschieden – zal de gehele mensheid dit tableau schouwend voor zich hebben, en dit aanschouwen zal het begin van "Het laatste oordeel" zijn. Aldus schonk Christus Jezus als representant van de mensheid dat tableau van Zijn leven, dat de weg van de mensheid tot de geest vertegenwoordigt, aan de mensheid. Maar daarmee zag Hij tevens af van het gordijn dat de sferen van het binnenste van de Aarde, de "hel" verborgen houdt.

            Er wordt bericht dat op het moment van Zijn dood het voorhangsel van de tempel scheurde: dit drukt het feit uit dat zich een nieuwe karmische evenwichtsverhouding tussen goed en kwaad heeft ingesteld; doordat het gordijn voor de "hel" werd weggenomen werd ook de sluier voor het "Heilige der Heiligen" weggenomen. Nu is echter het gevolg van de nieuwe karmische verhouding van dien aard, dat wanneer het mysterie van het goede voor de kennis van de mensen toegankelijk geworden is en het geheim van het kwaad eveneens, dat dan het goede overwint doordat het ontdekt wordt, maar het kwade verliest wanneer het als zodanig gekend wordt. Want dit is het essentiële verschil tussen goed en kwaad: het goede overwint doordat het gekend wordt, het kwade echter verliest door gekend te worden, want dan wordt het ontmaskerd.

            Het was de hoogste daad van kennismoed dat Christus Jezus afzag van het "gordijn van de hel" en met Zijn wezen – in plaats van het levenstableau te aanschouwen – in de duisternis van het binnenste van de Aarde onderdook. Die onderduiking was een gebeurtenis die met geen enkele mensentaal gekarakteriseerd kan worden. Er is niets schokkender dan het verdwijnen van de wezenheid van Christus Jezus in de duisternis van de lagere sferen voor de blik van de wezens die vanuit de geestelijke wereld naar beneden keken. Een ademloze verwachting kwam in de geestelijke wereld tot aanzijn – de wereld der hiërarchieën werd stil en ademloos in afwachting van de hoogste overwinning of de grootste catastrofe ... Slechts één gedachte, slechts één vraag vervulde de gehele wereld der hiërarchieën in die dagen: komt Hij terug? Zal Hij uit de afgrond weer opduiken?

            En wederom is alle menselijke taal machteloos om zelfs maar de zwakste weerspiegeling van het kosmisch gejubel weer te geven dat de lucht vervulde toen de herrezen Heer uit de duisternis van de afgrond in de sfeer van de schemering verscheen ... Destijds werd in de sferen van de Hemel het kosmisch Paasfeest gevierd, en dat kosmisch feest is en blijft voor altijd de oorsprong en het voorbeeld voor ieder menselijk feestvieren op Aarde.

            Door die gebeurtenis werd in kosmisch-historische zin bewezen dat Ahriman ook in zijn eigen rijk geen macht heeft over die kennismoed welke de Christus heeft en deed instromen in de zielen van hen die van binnen met Hem en Zijn werk verbinding maken. Anderzijds werd de weg voor de kennis van de geheimen van het binnenste van de Aarde vrijgemaakt en begaan: sinds die tijd kan het ahrimanische geheim van het binnenste van de Aarde worden gekend.

            Maar niet alleen kenbaar werd het binnenste van de Aarde, maar het werd ook voor de werking van de krachten van de Christusimpuls toegankelijk. De "tuinman", die aan de door smart helderziende geworden vrouw verscheen, was niet alleen in haar opvatting een "tuinman", maar Hij was het in een diepere betekenis werkelijk. Want Hij verkreeg nu de macht om de bodem van de Aarde ook voor de vruchten van het goede gebruiksklaar te maken. En sindsdien werden de hoogste ingewijden van de mensheid eveneens "tuinders", d.w.z. ze verrichten een werk voor het welzijn van de mensheid dat de mensen niet alleen direct maar ook indirect via de aardbodem en de natuur bereikt.

            De "Nedervaart ter helle" van Christus Jezus was de daad van de overwinning op Ahriman – niet in de zin van superioriteit van macht waarop het überhaupt niet aankomt, maar in de zin van de ontsluiering van de werkelijke macht van Ahriman tegenover het wakkere en compromisloze bewustzijn. Nadat Christus Jezus deze weg gegaan was, is het nu een bewezen feit dat het werk van Ahriman in de wereld hopeloos is – indien de mensen het onderkennen en indien ze hem willen weerstaan.

            Een dergelijke houding zal in de toekomst voor die wezens welke niet aan Ahriman ten prooi zijn gevallen beschikbaar zijn, en daardoor zal Ahriman "gebonden" zijn. D.w.z. Ahriman zal geen aangrijpingspunten voor zijn werkzaamheid meer bezitten en daardoor onwerkzaam, passief  worden. Ook de activiteit van zijn geest zal geen aanleiding voor zijn ontsteking meer vinden, en deze zal (tijdens het toekomstige Venus-bestaan) in een soort slaap verzinken. Daarmee zal echter nog niet het einde van het lot van Ahriman bereikt worden, maar dit "in slaap vallen" van Ahriman kan, in ieder geval vanuit het gezichtspunt van het probleem waar deze beschouwing op gebaseerd is, als de eindfase van de strijd van de mensheid met Ahriman gezien worden. Want daar treedt Ahriman binnen in het gebied van het karma dat zich aan hem voltrekt: degene die het bewustzijn van de mensen steeds in een geestelijke slaap trachtte te dompelen en wiens gehele werk op de hoop gebaseerd was dat de mensen niet wakker zouden worden – hij zal nu zelf aan de slaap onderworpen worden. Ondertussen zullen er met hem dingen geschieden die het karmische tegenbeeld vertegenwoordigen van datgene wat hij met de wezens voor had die hem in de slaap van het bewustzijn toevielen.

            Zo is door de Hellevaart en de Opstanding het lot van het ahrimanische in principe reeds bezegeld: de vorst van deze wereld is overwonnen.


4. De Herrezene

De Herrezene was een wezenheid welke de ervaring van de hemel, van het aardse leven en lijden en van de onderaardse sferen in zich verenigde. Deze drie ervaringen representeerden in Hem datgene wat bij ons mensen als zenuwstelsel, ritmisch systeem en stofwisselingssysteem voorhanden is. Maar bij ons zijn het "systemen", d.w.z. dat ze iets onbewust-automatisch in zich bevatten, terwijl het "lichaam" van de Herrezene alleen uit moreel-bewuste stromingen bestond. Zijn lichaam had niets mechanisch, niets automatisch in zich – want het Ahrimanische was in Hem overwonnen. Ook was Zijn lichaam niet alleen psychisch, waarmee het aan het werkingsgebied van het aardse vreemd zou zijn geworden – want het Luciferische was in Hem gemetamorfoseerd. Het was tenminste even werkzaam en tot daden in staat als het fysieke lichaam van een levend mens, en het was tegelijk ook minstens zo van het moreel-geestelijke leven vervuld als het geestelijk lichaam van de overledene in de Devachantoestand. Want het opstandingslichaam is de concrete overbrugging van de tegenstelling tussen leven en dood: het is levend geworden dood. De "Levensboom" waar de Paradijslegende van spreekt draagt hij in zichzelf – en zij die van zijn "vruchten" eten zullen de tegenstelling tussen leven en dood overwonnen hebben.

            Teneinde tot het begrip van het opstandingslichaam te naderen, bestaat er geen andere weg dan die van een langdurige, diepe meditatie. Want het is niet mogelijk met enkele concepten en begripsverhoudingen, die vanuit de "gewone" ervaring (d.w.z. uit de ervaring binnen het gebied dat aan deze kant van de drempel van de opstanding ligt) ontstaan zijn, een innerlijk heldere en concrete kennis van het opstandingslichaam te verkrijgen. Daarom moet de weg van de intieme innerlijke verdieping worden ingeslagen, die mogelijk gedurende vele jaren moet worden bewandeld, voordat een innerlijk begrip voor het opstandingslichaam gaat oplichten. Daarbij kan er bv. van een woord worden uitgegaan dat in een bepaalde samenhang in de Apocalyps van Johannes staat: "Dit zegt de ‘Amen’, de getrouwe en waarachtige getuige, de aanvang van Gods schepping " (Openb. 3:14).

            Deze zin kan bij een meditatief herhaalde verdieping meer opleveren voor het begrip van het opstandingslichaam dan vele conceptuele definities. Deze zin kan bijzonder vruchtbaar zijn wanneer hij op het woord AMEN toegespitst wordt. Daarbij kan ten eerste uitgegaan worden van het menselijke Saturnus-lichaam dat geheel uit warmte van de wil bestaat, welke het "begin van Gods schepping" is. Vervolgens kan het feit ter verdieping van het onderwerp dienen dat alleen dit Saturnische "lichaam" vanaf het oerbegin van de wereld getuige van de gehele kosmische evolutie is. Tenslotte – nadat het met betrekking tot de ruimte en de tijd beschouwd werd – kan op zijn wezen worden ingegaan in samenhang met het woord AMEN, dat zijn wezen tot uitdrukking brengt.

            Hier komt het met name op de fonetisch-morele verdieping in de klanken van het woord aan. De individuele klanken kunnen tot de innerlijke kennis van de afzonderlijke stromingen van het opstandingslichaam voeren. Zo leidt bv. de A-klank tot begrip van het "herrezen hoofd", d.w.z. van de stroming van de verhoudingen tot de kosmische hoogten. De M-klank openbaart de "herrezen    handen", d.w.z. de stroming in de kosmische weidsheid. De E-klank voert tot het innerlijk beleven van het opstandingslichaam en de N-klank openbaart de kracht van zijn ontkenning van het kwaad, de kracht van zijn weerstaan van het kwaad, die zich bij de afdaling in de hel openbaarde.

 

De enkelvoudige krachten welke door de enkelvoudige geluiden worden aangegeven, openbaren zich ook bijzonder sterk in bepaalde situaties van het leven en werken van Christus Jezus; zoals de N-kracht zich vooral bij de afdaling in de hel openbaarde, zo openbaarde de E-kracht zich bij de Passie, vooral tijdens de nacht van Gethsemane. De M-kracht toonde zich met name bij de genezingen en wonderen, en het punt waar de A-kracht heel duidelijk waarneembaar is, is de gebeurtenis van de doop in de Jordaan. –

            Zo is het woord AMEN tegelijkertijd een samenvatting van het werken van de Christus, zoals het opstandingslichaam de samenvatting van de kosmische evolutie is. Deze betekenis van het AMEN was ook de evangelieschrijvers bekend, en Johannes vat zijn Evangelie met dit woord samen, doordat hij het met dit woord besluit – met het woord dat de inhoud omvat van al die boeken die nog geschreven zouden moeten worden om het werken van Christus volledig tot uitdrukking te brengen, die echter niet geschreven zouden kunnen worden, "omdat de wereld ze niet zou kunnen bevatten." (Joh. 21:25).

 

Ten gevolge daarvan sluit zich bij de kring van de samenvatting van dit woord ook datgene aan wat in deze beschouwingen over het Nieuwe Testament als bijdrage aan de christologie gezegd werd. Want de volgende – en laatste – beschouwing zal aan het Pinkstergebeuren gewijd zijn, welk evenement niet alleen de vrucht van de nieuwtestamentische gebeurtenissen is, maar ook en met name reeds naar de toekomstgebeurtenissen van de Apocalyps leidt.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten